Vorige week ben ik met een aantal collega’s bij een andere gemeente op bezoek geweest. Eens kijken in een andere keuken. Altijd leuk en nuttig. Dolenthousiast kwamen we naar buiten. “Zo zou ik het ook willen doen”, beschreef één van ons het gevoel dat we allemaal hadden. Veel meer contact met de inwoner, echt samen optrekken. We bleven nog even napraten en al snel kwamen we in het ons bekende gesprek wat er allemaal niet deugde aan onze eigen manier van werken. En opnieuw zuchtte mijn collega “maar zoals ze het hier doen, zo zou ik het ook willen doen”.
En weet je, opeens was ik het zat. Altijd dat gemopper wat er bij ons niet deugt. Altijd dat verzinnen hoe het mooier zou kunnen zijn, als we maar eens de kans kregen. Altijd het gevoel dat het bij ons nét niet kan. Spuugzat was ik het. Dus ik keek haar haar aan en zei: “waarom doe je dat dan niet gewoon? “ “Ja, maar… dat moet ik toch eerst overleggen met collega’s?” “Dat past toch niet in ons systeem, dat mág bij ons toch niet?” Hoewel ze zo graag wilde, moest ze ook toegeven dat ze eigenlijk niet durfde. Ja, ze wilde echt graag meer contact met inwoners, maar de angst dat ze ergens op haar vingers getikt zou worden, was blijkbaar toch groter.
En oh oh, wat herken ik dat gevoel bij mezelf. Regelmatig zie ik hoe dingen anders kunnen, beter voor de inwoner, makkelijker voor mijn medewerkers. En toch durf ik lang niet altijd het ‘gewoon maar te doen’. Bang dat ik iets over het hoofd zie, bang dat als ik het opeens anders doe er ergens anders iets mis gaat. Bang voor… Ja, waarvoor eigenlijk? Welk risico loop ik nu echt?
Mijn collega en ik hebben dus de stoute schoenen aan getrokken. Ze gaat het gewoon een maand DOEN. En daarna gaan we kijken hoe het bevallen is. Of het echt zo geweldig is als men ons heeft doen geloven. We doen het gewoon een maand en zullen dan samen met de collega’s kijken of het een werkwijze is die ons past. Kortom, we gaan het gewoon doen onder het motto dat het een experiment is. Want weet je, dat past dan weer wel in ons systeem.